Archeologen hebben het fundament van de gaskamers van Sobibor teruggevonden. Ruim zeventig jaar na de afbraak van het vernietigingskamp moet de bodem vertellen hoe het eruit heeft gezien. Aan de oppervlakte staat niets meer. ‘Ik hoop dat u geen nachtmerries overhoudt aan mijn verhaal.’

 

Zacht klinkt het gepraat van de Poolse werknemers en het geschraap van hun scheppen. Voorzichtig schaven ze laagje voor laagje uit de kuil. Na ruim een week geduldig graven, steken rode muurtjes inmiddels uit het lichtbruine zand. Twee weken ervoor lag hier nog asfalt en stond er een monument. Nu tekent zich een rechthoek van 20 bij 15 meter af.

Na vier jaar wachten op toestemming om op deze plek te mogen graven, zijn de fundamenten van de gaskamers van Sobibor gevonden. De vier ruimtes die al zijn uitgegraven zijn zeven bij vijf meter. Gescheiden door een gang, liggen aan de andere kant vermoedelijk nog vier gaskamers die later in de oorlog zijn bijgebouwd.

‘Kijk uit dat je er niet op stapt’, zegt de Israëlische archeoloog Yoram Haimi. ‘Dit is alles wat er nog van over is.’ Hij wijst op de bakstenen. Waarschijnlijk zijn ze afkomstig uit het ghetto van Wlodawa, het dichtstbijzijnde stadje. Nadat de Joden die er woonden werden afgevoerd, werden de stenen van hun huizen vermoedelijk gebruikt voor de bouw van de gaskamers. Efficiënt, zoals alles op deze kille plek aan de rand van Europa efficiënt is ingericht.

‘Kijk uit dat je er niet op stapt.’ Hij wijst op de bakstenen. ‘Dit is alles wat er nog van over is’

‘35 vierkante meter per gaskamer, dat is heel groot’, gaat Haimi al lopend verder. Hij leidt samen met de Pool Wojciech Mazurek de opgravingen in het vernietigingskamp. In de oorlog kwamen twee ooms van Haimi op deze plek om. Hij wil weten wat er gebeurd is, hoe het eruit gezien heeft als bewijs voor wat er heeft plaatsgevonden. ‘Er moeten minstens honderd mensen per ruimte in gekund hebben, misschien wel meer. Met acht gaskamers is dat duizend mensen, precies één trein.’ Aan de oostkant krommen de muren zich iets. Waarschijnlijk stonden daarachter de motoren die de koolstofmonoxide voor de vergassing produceerden.

Een verlaging in de stenen moet waarschijnlijk de ingang geweest zijn. Om de drie meter staat er een fundament van een pilaar. ‘Om al die mensen te houden, moet de gang verstevigd zijn geweest’, redeneert Haimi. De hele dag door bedenkt hij verklaringen voor de patronen van schaduwen en bakstenen in de kuil. ‘Je moet je sterk inleven om te begrijpen wat er hier gebeurd is.’

Getuigenverklaringen van slachtoffers zijn er niet van Kamp 3, zoals dit deel van Sobibor heette. Niemand die dit gedeelte van het kamp gezien heeft, is er levend uitgekomen. Verklaringen van kampbewakers zijn beperkt en onbetrouwbaar gebleken. Geen kaart die er aan de hand van hun getuigenissen is opgetekend lijkt op de ander. De vondsten in de bodem moeten precies vertellen wat er hier heeft plaatsgevonden.

 

De drie archeologen in overleg. V.l.n.r.: Ivar Schute, Wojciech Mazurek, Yoram Haimi. Foto: Rosanne Kropman

In Sobibor kwamen tussen april 1942 en oktober 1943 zeker 170.000 mensen om het leven. Andere schattingen gaan uit van 250.000 slachtoffers. Onvoorstelbare aantallen. Nog onvoorstelbaarder als je aan de rand van de kuil staat, voor die rode muurtjes die de moordmachine afbakenen. Anderhalf jaar in gebruik, minstens 170.000 mensenlevens.

Bij de buitenste pilaar, binnen de grenzen van de gaskamer, tekent zich een grauwe cirkel af. Een nog donkerder stuk in de cirkel heeft een andere structuur. Grover. “Dit vonden we vanmorgen, het zijn vermalen botten. Zie je, de splinters zijn wit vanwege de hitte van het vuur. Vreemd dat het hier ligt, het crematorium is verderop. Waarom?” Het is misschien één van de graven van dwangarbeiders uit vernietigingskamp Treblinka, denkt Haimi. Verspreid over hele terrein zijn dit soort kleine graven gevonden. Hij strooit er later een hand zand overheen. Het is een afspraak met het opperrabbinaat van Polen. Plekken waar menselijke resten liggen, mogen niet open en bloot blijven liggen.

De tranen springen in mijn ogen en ik verontschuldig me. Mazurek is het gewend: ‘Ik weet het, het is heel moeilijk de eerste dagen’

De dag nadat ruim driehonderd gevangenen ontsnapten uit het kamp, op 15 oktober 1943, sloten de Duitsers Sobibor. Dwangarbeiders uit Treblinka braken de barakken af. Ook de gaskamers, de verblijven van de Oekraïense bewakers en een schietbaan werden met de grond gelijk gemaakt. De gevangenen die de sporen hadden uitgewist, werden direct erna vermoord. Op de verschroeide aarde en de restanten van de gebouwen werd bos aangeplant. Het enige wat nu nog kan vertellen hoe Sobibor eruit heeft gezien, zijn de sporen in de bodem.

Vier archeologen uit Polen, Slowakije, Nederland en Israël zijn bij de reconstructie van het kamp betrokken. Ze worden geholpen door 25 Poolse krachten die het graafwerk voor hun rekening nemen. De aanleiding voor het onderzoek is de bouw van een herinneringscentrum. Voor er gebouwd kan worden, moet eerst worden uitgezocht wat eronder zit. Want nu is er op wat informatieborden na, niets dat deze desolate plek aan de rand van Europa in de context plaatst.

De schaduw van de geschiedenis

Archeoloog Ivar Schute is sinds vorig jaar namens Nederland betrokken bij het project. Twee maanden lang graaft en zeeft hij dag in dag uit in het kamp. Eerder deed hij onderzoek op de vuilstort van doorgangskamp Westerbork. Vanuit dit kamp werden 34.313 Nederlanders op transport gezet naar het vernietigingskamp. De objecten die Schute in Westerbork opgroef – tegeltjes, jampotjes, munten – vindt hij nu ook weer in het Poolse bos.

Aan de westkant van de gaskamers is Schute’s werkterrein bij de opgraving van de gaskamers. Hij is verantwoordelijk voor de vondstverwerking, het in kaart brengen van de objecten die uit het zand tevoorschijn komen. In dit gedeelte van het kamp wordt veel gevonden. Hier werden vermoedelijk de lijken uit de gaskamer gehaald door het Sonderkommando, Joden die in een barak naast de gaskamers woonden en gedwongen waren te helpen bij de vergassing en het verwerken van de lijken.

Niemand van hen heeft de oorlog overleefd; om de paar maanden werd het Sonderkommando vermoord en vervangen door nieuwe gevangenen, maar Schute’s vondsten getuigen van hun macabere werk. “Ik vind alleen maar bezittingen die je nog bij je hebt als je naakt bent.” Gouden tanden en echte tanden, kunstgebitten. Veel glas, van de brillen die mensen nog op hadden, haarkammetjes, een delicate zilveren oorbel met een wit steentje aan de hanger. Een trouw- of verlovingsring met een hartje erin gegraveerd. Aan de binnenkant staat in het Hebreeuws: Zie, jij hoort nu bij mij.

 

Schute stopt alles zorgvuldig in plastic zakjes. ‘Het zijn juist die hele persoonlijke bezittingen die zo’n ongelofelijk aantal tastbaar en persoonlijk maken. Wat we nu vinden heeft niemand meer gezien sinds de oorlog. Ik zie het als eerste weer. Dat is een hele aparte sensatie als je dat blootlegt, en het ook voor iedereen zichtbaar maakt.’

Als Schute staat te zeven, houdt hij de gedachte aan wat er gebeurd is op afstand. ‘Je kán er niet de hele dag aan denken.’ Tijdens het graven wordt er dan ook gewoon gepraat, zijn er koffiepauzes, wordt soms gelachen om een bescheiden grapje.

Toch lukt het niet altijd om de schaduw van de geschiedenis buiten te houden. Vooral als Schute tanden vindt, raakt het hem. ‘Het is heel gek; het vinden van bot, daar wen je aan als archeoloog. Tanden niet, misschien omdat je een gebit ook bij leven kan zien.’ Vorig jaar, toen hij twee weken in zowel Treblinka als in Sobibor was voor opgravingen, groef hij een kaak van een kind op. Het melkgebitje was nog in perfecte staat. ‘Op zo’n moment denk je: wat doe ik hier in dit godverlaten bos.’

‘Als ik ze hielp met hun bagage, kreeg ik soms een fooi voor mijn diensten’, zegt Bialowitz. ‘Mijn hart bloedde, ik wist dat ze in een half uur gereduceerd zouden zijn tot as.’ 

Als ik later met de Poolse opgravingsleider Wojciech Mazurek door de resten van de gaskamers loop, houdt mijn journalistieke distantie het niet langer als ik bedenk in wiens voetsporen ik sta. Ik denk aan hoe bang de mannen, vrouwen en kinderen geweest moeten zijn, aan het geluid van blote voeten in de nauwe gang, aan de kindertransporten vanuit Nederland. De tranen springen in mijn ogen. Ik verontschuldig me. Mazurek is het gewend, drukt me als een levende teddybeer aan zijn schouder. ‘Ik weet het, het is heel moeilijk de eerste dagen. Bij ons ook. We vonden de eerste brillen, tanden. Dat ging gewoon niet. Maar voor ons is het een missie om het te tonen, om te bewijzen wat hier gebeurd is.’

Na het werk zoeken de archeologen elkaar op. Ze eten met elkaar, gaan zwemmen in het dichtstbijzijnde meer. Houden hun borrels na het werk met plaatselijk gestookte sterke drank. ‘Je bouwt toch sneller een band met elkaar op. Het is gek om te zeggen, maar het is hier af en toe heel gezellig.’ Schute ziet op tegen de stilte die na de opwinding van de ontdekking van de gaskamers onherroepelijk weer over de opgraving neer zal dalen. Afleiding tijdens en na werktijd is meer dan welkom, eigenlijk noodzakelijk om het vol te houden.

IJskoud raffinement

Het enige wat nog overeind staat van het oude kamp is de commandantwoning, een enorm houten huis. Er woont nog steeds een Poolse familie in, vier generaties onder dat ene nazi-dak. De familie Softys wil zo min mogelijk met het kamp te maken hebben, smijten de deur dicht voor nieuwsgierige journalisten en pottenkijkers. Weg kunnen ze niet. Niemand wil naast één van de grootste massagraven van Europa wonen, zeker niet nu die plek steeds duidelijker herinnerd wordt.

In 1965 plaatste de communistische regering van Polen twee monumenten. Een asheuvel waar de massagraven zijn en een afzichtelijk stenen blok en een beeld in Kamp 3, precies op de plek waar de gaskamers stonden. Ironisch genoeg werd met het plaatsen van dit monument een deel van de fundamenten van de gaskamers verwoest. Of dat met opzet gedaan is, is voor de archeologen niet te achterhalen.

In 2003 kwam er een derde monument bij. Een grindpad, geflankeerd door herdenkingssteentjes voor individuele overledenen. Het geeft de ‘Himmelfahrtstrasse’ aan; de weg die de slachtoffers naar de gaskamers moesten afleggen.

‘Tot het laatste moment waren mensen in de waan dat ze naar het badhuis gingen. Sommige jonge mensen vroegen me hun haren niet te kort te knippen’

De gedenklaan loopt in een rechte lijn van Kamp 1 naar Kamp 3, maar ligt niet op de plek waar de Himmelfahrtstrasse in de jaren veertig liep. Aan de hand van bodemvondsten, onder andere een grote hoeveelheid scharen, bleek de route met een kromming richting de gaskamers te lopen, waarschijnlijk zodat het eindpunt pas op het laatste moment in zicht kwam. IJskoud raffinement in de architectuur, tot op het laatste moment een toneelstuk.

Op dit moment is de plek waar de Himmelfahrtstrasse moet hebben gelopen grotendeels overwoekerd door struikgewas. Wat eronder ligt, is onduidelijk. Aangezien er voor dit deel van het kamp geen bouwplannen zijn, wordt hier voorlopig ook geen archeologisch onderzoek gedaan.

Van dit gedeelte van Sobibor zijn er wel getuigenissen van slachtoffers. Philip Bialowitz, nu 84, is één van de laatste overlevenden die kan navertellen wat er daar gebeurde. Hij ontsnapte samen met zijn broer tijdens de opstand van Sobibor. Van hen haalden 47 – dit aantal is niet helemaal zeker – het eind van de oorlog.

De laatste getuige

Op de dag dat de archeologen beginnen met hun zoektocht naar de gaskamers, is Bialowitz in Nederland. Hij wil wat hem overkomen is aan zo veel mogelijk mensen vertellen. Hij houdt lezingen en geeft interviews. Dat zal hij blijven doen tot hij sterft, verklaart hij. ‘Ik heb het aan Sacha gezworen.’ Sacha is Aleksander Pechersky, een van de twee leiders van de opstand. ‘Toen we nog in het kamp zaten, spraken we met elkaar af: als iemand hieruit komt, dan moet diegene getuigen.’

Bialowitz overleefde negen maanden in het kamp. Bij de selectie werd gevraagd om handelsmensen. Zijn broer stak zijn hand op, hij was apotheker en introduceerde Philip als zijn assistent. ‘Zo redde mijn broer mijn leven.’ De toen 16-jarige Bialowitz werkte onder andere in de Himmelfahrtstrasse als kapper en op het perron om mensen te helpen met hun bagage.

‘Meestal kwamen de Nederlanders aan in passagierstreinen. De Joden uit Polen wisten dat ze zouden sterven, maar de Nederlanders wisten niet dat het een vernietigingskamp was. Als ik ze hielp met hun bagage, kreeg ik soms een fooi voor mijn diensten’, zegt Bialowitz. ‘Mijn hart bloedde, ik wist dat ze in een half uur gereduceerd zouden zijn tot as.’

Een gouden tand in de zeef van Schute, naast de gaskamers. Foto: Rosanne Kropman

Eenmaal uit de trein, gaf een Duitse officier een welkomstspeech. ‘Hij verontschuldigde zich voor de oncomfortabele reis en voor het feit dat ze nog niet naar hun nieuwe woonverblijven konden gaan. Vanwege hygiënemaatregelen moesten ze douchen. ‘Maar voor u zich uitkleedt, raad ik u van harte aan om een ansichtkaart te pakken die wij hebben klaar gelegd, om aan uw familie in Nederland te schrijven om hen ervan te verzekeren dat u op een fijne plek terecht bent gekomen.’ Sommigen klapten in hun handen, anderen riepen ‘bravo’.’

‘Maar toen moesten de mensen hun handbagage afgeven. Sommigen twijfelden, er zaten persoonlijke bezittingen in, kostbaarheden. Als ze weigerden, werden ze geslagen. Ze kleedden zich uit, liepen door een smal gangetje. Een Duitse officier verzamelde de kostbaarheden. Ze kregen een nep nummertje, om hun spullen erna op te halen werd ze verteld.’

‘Tot het laatste moment waren mensen in de waan dat ze naar het badhuis gingen. Sommige jonge mensen vroegen me hun haren niet te kort te knippen. De gaskamer was maar een paar meter verderop. Ik kon ze niets zeggen, de SS keek toe. In de gaskamers, bleek er gas uit de douches te komen. Dan begon het schreeuwen, eerst luid en sterk. Daarna stierf het weg. Een kwartier later was het stil, je kon niets meer horen. Dit is wat er transport na transport gebeurde. Erna wachtte er alweer een nieuwe groep die hetzelfde lot te wachten stond.’

Bialowitz heeft het verhaal al talloze keren verteld, maar veel vragen over details over hoe het kamp eruit heeft gezien kan hij niet beantwoorden. Ze zijn vervaagd of misschien zelfs gewist in gruwelijke herinneringen aan het kamp. Aan het eind van het gesprek geeft hij zijn kaartje. ‘Hineni’ staat er op de achterkant, ‘hier sta ik’ in het Hebreeuws. ‘Ik hoop dat u geen nachtmerries overhoudt aan mijn verhaal’, zegt hij. ‘Ikzelf heb ze nog steeds. Soms word ik schreeuwend wakker.’

Archeologisch onderzoek lang een taboe

Op sommige plekken verdiept de bodem zich iets. Bedekt door bladeren en bosbessenstruiken, maar toch onmiskenbaar de sporen van rovers. De archeologen vinden de kuilen door het hele kamp. Na de oorlog is in heel Sobibor fanatiek gezocht naar achtergebleven goud en andere kostbaarheden door de lokale bevolking. Dat kon makkelijk, er kwam bijna niemand, toezicht was er niet.

Op andere plekken, waar de massagraven liggen, is het grasveld niet goed onderhouden. Op de kale plekken in het zand, liggen de botsplinters nog aan de oppervlakte.

Omgang met het Holocaust-erfgoed ligt ingewikkeld in Polen. Auschwitz mag dan ruim een miljoen bezoekers per jaar trekken, lang zijn andere vernietigingskampen richting Oekraïne en Wit-Rusland zo goed als genegeerd.

Die staat van verwaarlozing gold ook voor Sobibor. De meeste overlevers die het kamp bezochten, konden zich vaak alleen oriënteren aan de hand van de spoorlijn die langs het oude kamp loopt. Veel waren het er niet; voor de opgravingen in 2007 begonnen, waren de naargeestige monumenten in het bos zo goed als verlaten.

Nog steeds is er geen openbaar vervoer of bewegwijzering naar het kamp. Het gedateerde museumpje, gevestigd in een houten huis dat vroeger dienst deed als crèche, had het financieel moeilijk. Zo moeilijk dat het in 2011 korte tijd sloot door geldgebrek.

Op de uitdrukkelijke wens van Nederland, Israël en Slowakije werd in 2008 samen met de Poolse regering een stuurgroep in het leven geroepen om een herinneringscentrum te bouwen. Nederland is de grootste financier met een bijdrage van één miljoen overheidsgeld en nog eens één miljoen van het Vfonds.

De samenwerking verloopt traag en af en toe moeizaam. Het Holocaust-erfgoed ligt uiterst gevoelig, zowel voor nabestaanden als voor Polen zelf. Voor Nederland, Slowakije en Israël is het belangrijk om de slachtoffers een gezicht te geven en te weten wat er precies gebeurd is. In de vaak arme regio’s waar de kampen liggen, hebben herinneringsplekken aan de Holocaust geen prioriteit. Het dagelijks leven is er hard. En heeft niet iedereen geleden? Eerst onder de Duitsers, later onder de Sovjets, is onder sommigen de mentaliteit.

Er zijn verklaringen waarin gesproken wordt van een wegwijzer die de richting naar een niet-bestaand zwembad aangaf

Archeologisch onderzoek in de kampen is lang taboe geweest. Afgezien van beperkt forensisch onderzoek net na de oorlog en een bruusk en slordig onderzoek in de jaren negentig – met een grondboor werden er op het terrein van Sobibor duizenden gaten geprikt – is nooit eerder gegraven. Schute: ‘Bewaren, blootleggen, registreren, documenteren; in mijn ogen is dat noodzakelijk. Daarna kan je het een plek geven in herdenking en herinnering. In Polen is dat niet vanzelfsprekend.’ Nu de generatie die het heeft meegemaakt steeds kleiner wordt, moet archeologisch onderzoek de rol van getuige gaan overnemen, vindt de archeoloog.

De planning is dat het herdenkingscentrum er in november 2015 zou moeten staan, maar dat is erg optimistisch nu de gaskamers en andere fundamenten van het kamp blootgelegd zijn. Het huidige ontwerp zou niet alleen de fundamenten van de gaskamers doorkruisen, ook staat er een muur gepland, dwars door de resten van de Himmelfahrtstrasse. Het Vorlager, waar de SS’ers hun vertrekken hadden en het fundament van het net uitgegraven perron ligt, zou verdwijnen onder een parkeerplaats.

 

Twee Poolse werknemers graven een waterput op in het Vorlager

 

Voor de honderdduizenden mensen die angstig uit de treinen stapten, moeten dit deel van het kamp het eerste punt zijn geweest vanwaar ze het vernietigingskamp inkeken. Zoekend naar houvast, een aanwijzing die zou kunnen vertellen waar ze terecht gekomen waren. Het moet er haast vriendelijk hebben uitgezien. Er zijn verklaringen waarin gesproken wordt van een wegwijzer die de richting naar een niet-bestaand zwembad aangaf. Er zouden bloembakken gestaan hebben, soms speelde er een orkest tijdens de aankomst van een trein. De façade was dat men geherhuisvest zou worden, mogelijk om te werken in een niet-bestaande knopenfabriek. Alweer die trucs om het proces van vernietiging zo efficiënt mogelijk te laten verlopen.

Na een bezoek aan concentratiekamp Buchenwald schreef Folkert Jensma in NRC Handelsblad dat mensen beesten zijn. Ik las het krap een week na terugkomst. Die opvatting was ik ook altijd toegedaan, maar na het bezoek aan Sobibor ben ik ervan overtuigd dat juist deze plekken de mens van de dieren onderscheiden. Door meerdere mensen – niet door één psychopaat maar door een groep – is niet alleen nagedacht over een methode waarmee zoveel mogelijk mensen gedood kunnen worden, maar ook over hoe dat proces zo rustig mogelijk kan verlopen. Alles in dit verschrikkelijke kamp spreekt van kille berekening. Geen daad van woede, geen gevecht op leven en dood, niet om voedsel of om een geschikte partner. Slechts het uitroeien van één bevolkingsgroep vanwege een idiote ideologie. Alleen de mens is daartoe in staat.