Vanuit het hart van de financiële wereld blogt hij over de mores van de mensen die er werken. Zijn informanten praten bij voorkeur anoniem, uit angst voor ontslag. Met Joris Luyendijk op safari in de jungle van de Londense City. ‘Met bankiers moet je medelijden hebben.’
Boomlang torent Joris Luyendijk uit boven zijn collega’s van The Guardian. Niet alleen in dat opzicht is hij Nederlands. Ook zijn kledingkeuze wijkt nogal af. Terwijl collega’s voorbijstormen in keurige jasjes, is het voor Luyendijk ook op maandag casual Friday. Hij gaat gekleed in een dikke trui.
Anderhalf jaar werkt Luyendijk nu voor de prestigieuze Britse krant, nog steeds als freelancer. “Ze nemen niemand aan, er moeten zelfs honderd man uit. Ik wil mijn bevindingen uit The Banking Blog in een boek bundelen. Als ik een vaste aanstelling had gehad, had ik een paar maanden uit dienst gemoeten om het te schrijven. Voor nu is freelancen prima.”
Dat het financieel beroerd gaat bij Luyendijks werkgever is aan het gebouw niet te zien. Van buiten en van binnen zijn de wanden van glas. Overal in het gebouw staan felgekleurde designstoelen. Geen gerommel met aftandse computers, een redacteur bij The Guardian werkt op het grootste type iMac. Vergaderen? Op een gele designbank in U-vorm voor een tv-scherm van anderhalve meter breed. Het is weer eens wat anders dan de vaak ongezellige hokken bij de Nederlandse kranten.
“Ontworpen voordat de crisis toesloeg,” weet Luyendijk. Hij voelt zich thuis bij zijn nieuwe werkgever. The Guardian is het FC Barcelona van krantenland. Luyendijk leert iedere dag bij, worstelt en komt boven met het Engels van zijn columns, vertelt hij. Nick Davies, de Guardian-journalist die onder News of the World ten val bracht met zijn onthullingen over de afluisterpraktijken van die krant, is een van zijn collega’s.
De oud-buitenlandcorrespondent van onder meer NRC Handelsblad schrijft wekelijks The Joris Luyendijk Banking Blog over het reilen en zeilen in de City. Hij wil de wereld van het grote geld, risico’s, opgeblazen ego’s en uitgeknepen medewerkers inzichtelijk maken voor mensen buiten de sector. Zijn belangrijkste instrument zijn geheime ontmoetingen met mensen die in de City werken.
Het aanbod van The Guardian kwam ‘totaal onverwacht’, vertelt Luyendijk. Hoofdredacteur Alan Rusbridger vroeg hem toen ze elkaar tegenkwamen op een bijeenkomst in Nederland. Luyendijk klaagde tegen hem dat journalistiek te weinig vernieuwend was. Op dat moment was hij bezig met een project over elektrische auto’s dat maar moeizaam van de grond kwam. “Kom dan voor ons werken,” zei Rusbridger. “Doe maar iets met finance.” Luyendijk: “Zo kan het lopen. Opeens had ik een prachtige opdracht.”
Anderhalf jaar werkt Luyendijk hier nu, maar de Britse mores heeft hij nog steeds niet helemaal doorgrond. Als hij overweegt een leeg kantoortje te claimen voor ons interview, blijkt dat bij navraag aan een collega een slecht idee. Zomaar ergens neerploffen, is vragen om onuitgesproken collegiale ergernis. Ook zoiets, vertelt Luyendijk: als je een collega tegenkomt op straat, groet je die niet. Een vrijmibo is ongebruikelijk. Gezellig kleppen over de oorontsteking van de kinderen bij de koffieautomaat? Niets daarvan.
Na enig zoeken vinden we een rustige plek in de gang van de studioafdeling van de krant. Want die is er ook: zo hoeft een redacteur die geïnterviewd wordt niet meer naar buiten voor opnames. Luyendijk kijkt wat ongelukkig. De volgende ochtend wordt hij hier verwacht voor een ochtendprogramma van de Amerikaanse zender NBC. Om kwart voor zes, om precies te zijn. Afgemeten: “Ik dacht: ik zeg maar weer eens ja.”
‘Weinig mensen weten hoe dicht we in 2008 bij de afgrond kwamen. Life as we know it zou gestopt zijn.’
Britse media weten hem inmiddels te vinden als kenner van de financiële sector. Zeker nu de jaarlijkse bankiersbonussen worden uitgekeerd, wordt Luyendijk gevraagd voor tv-programma’s, krantencommentaren en discussies. Na ons gesprek moet Luyendijk een discussie leiden. Het is bijvangst van de steeds bekender wordende blog. Luyendijk richt zich voor dat blog, dat ook wekelijks in NRC Handelsblad en nrc.next verschijnt, alleen op de financiële sector. Andere onderwerpen doet hij niet.
Per week spreekt hij gemiddeld twee mensen uit de verschillende hoeken van de ban- kierswereld. Altijd anoniem, want praten met de krant, en zeker de links-progressieve Guardian, is reden voor ontslag op staande voet. “Twee van de drie geïnterviewden melden zichzelf per mail. Dat is zo handig aan het blog. Als mensen via via bij mij terecht komen, dan weten meer mensen dat ze met mij gesproken hebben.” De anonimiteit die het Banking Blog omgeeft, is tekenend voor de sector. Die is weinig transparant, vindt Luyendijk. “Af en toe krijg ik mails van mensen die zeggen dat ze het leuk vinden dat ze na het lezen van mijn blog eindelijk weten wat hun collega’s op de achtste etage doen.”
Is er nog iemand die het overzicht heeft van wie precies wat doet binnen een bank? “Nee, zelfs binnen banken zelf ontbreekt dat. Ik spreek mensen die zeggen dat de top van hun bank geen idee heeft wat zij precies doen.”
Maakt dat het systeem ook zo krakkemikkig?
“Ja, eigenlijk wel. Door die ondoorzichtig- heid zijn banken kwetsbaar. Er wordt hier echt gesproken over black boxes. Er is bij- voorbeeld een toezichthouder geweest die heeft gezegd: ‘Ik maak me er geen zorgen om dat bankiers tegen mij liegen, ik maak me er zorgen om dat ze tegen zichzelf liegen.’ Ze maken zichzelf wijs dat ze nog weten wat mensen die onder hen werken allemaal doen. Banken zijn te groot om failliet te gaan, maar misschien ook wel te groot geworden om te managen.”
Als Luyendijk bankiersjargon gebruikt, legt hij steeds in één adem uit wat hij bedoelt. Hedgefondsen: “Superslimme beleggers die ook speculeren op koersval.” Quants: “Wiskundige genieën.” Als het woord ‘derivaten’ valt, legt hij uit waarom dit beleggingsmiddel ook nuttig kan zijn.
Dat uitleggen is een gevolg van een van de inzichten die het Banking Blog hem opleverde. “Mensen buiten de sector hebben geen idee. Als één procent van de Nederlanders weet wat leverage is, is het veel. Mensen realiseren zich niet dat een bank hun gespaarde euro misschien wel dertig keer uitgeeft en hoe enorm hun begrotingen zijn. Heel weinig mensen hebben beseft hoe dicht we bij de afgrond zijn gekomen en wat die afgrond inhield in 2008. Life as we know it zou gestopt zijn.
Een van mijn informanten beschreef het als volgt: je krijgt bijna een ongeluk en schrikt je helemaal de tering. Daarna begin je redenen te bedenken waarom het best meeviel. Vervolgens stap je weer dronken in de auto. We hebben de oorzaak niet aangepakt, de gevolgen niet opgelost, en tegelijk is er god weet wat nog meer gaande. De insiders weten het allemaal en zijn eraan gewend. De buitenwereld weet er absoluut niets van.”
De hardheid van de City, met name de cultuur bij de zakenbanken: Luyendijk is er behoorlijk van onder de indruk. “Het is cut-throat. Het zelfbeeld van mensen is: living in the fast lane. Work hard play hard.” Door hun verhalen veranderde Luyendijks kijk op Nederland. “Onder meer vanwege de hoge tolerantie voor de middelmaat vond ik het niet heel erg om te vertrekken uit Nederland.
‘Onder meer vanwege de hoge tolerantie voor de middelmaat wilde ik best weg uit Nederland.’
Bij de publieke omroep werkten bijvoorbeeld mensen die echt niet goed waren in hun werk. Ze konden het gewoon niet, en toch werd er niemand ontslagen. Hier zie je het andere uiterste.” Aan de andere kant: in Nederland hebben mensen die baanzekerheid wel, waardoor ze ook iets terug durven zeg- gen tegen hun baas. Luyendijk: “Dat is zo veel waard, niet in een cijfer te vangen. Daardoor werken mensen niet alleen op de korte termijn.” Luyendijk sprak voor zijn blog mensen die in november op straat werden gezet. Die timing was niet toevallig: in het kwartaal dat zakenbanken hun bonussen uitkeren vallen de meeste ontslagen, om de simpele reden dat de buit onder minder mensen verdeeld hoeft te worden.
“Dat zijn van die fenomenen – het is echt een jungle. Zo’n ontslag gaat in vijf minu- ten. Ik loop naar mijn bureau, ik krijg een klopje op mijn rug en even later sta ik buiten. Ik krijg een kartonnen doos met mijn spullen erin, mijn e-mail en telefoon zijn al geblokkeerd, en het is voorbij. Niemand heeft het meer over mij, niemand neemt contact met me op. Echt keihard.”
“Dat competitieve in combinatie met eindeloos lange dagen werken, ik denk dat het wel iets met je doet. Mensen die uit de bankwereld zijn gestapt, spreken erover alsof het een verslaving is of een abusive relationship. Vergelijk het met een huwelijk waarbij de vrouw geslagen wordt door haar man, maar toch steeds naar hem teruggaat. Zo gaat het ook bij banken, mensen blijven telkens terugkomen.”
Heb je weleens medelijden met de bankiers die je spreekt?
“Ja, zeker. Dat zeg ik ze ook. Dat kunnen ze zich dan bijna niet voorstellen, want in hun ogen ben ik een sukkel die het niet snapt en ook nog eens voor heel weinig geld bij een treurige krant werkt. Maar ik praat ook veel met mensen in middle office, mensen die op de juridische afdeling werken, bij HR of de IT. Die zitten in een heel andere positie. Zij hebben er bewust voor gekozen om twintig procent meer te werken, maar ook voor meer salaris. Daar is de sfeer heel anders dan bij de masters of the universe.”
Is dat een gangbare term, masters of the universe?
“Ja, rainmakers of masters of the universe. Dat zijn de mensen die het geld verdienen, de dealmakers, de handelaren en de beleggers die het geld binnenbrengen. De allerbeste traders zijn dan weer rock stars. Die kleden zich niet zo, maar ze hebben wel een heel dure auto, een heel duur horloge. Ze sturen hun kinderen naar bepaalde scholen. Hun huis, het tweede huis in Engeland, het derde huis in Frankrijk. Dat zijn heel duidelijke statussymbolen.
Als zakenbankier kun je het eigenlijk niet maken om je geld niet uit te geven. Als je maar de helft uitgeeft, geef je je superieuren het signaal dat je aan het sparen bent. Men zou weleen kunnen denken dat je je opties spreidt en niet helemaal toegewijd bent. Geef je wel alles uit, dan laat je zien dat je volgend jaar weer keihard gaat werken. Bovendien laat je zien dat je veel geld verdient en dus ontzetten goed bent.”
Je toewijding wordt gemeten aan hoeveel je spendeert.
“Ja, echt. Maar binnen de banksector zijn wel enorme verschillen, dat wil ik echt benadrukken. Mensen van andere bank- onderdelen, bijvoorbeeld van projectfinanciering, schetsen een totaal ander beeld. Zij zijn vooral bezig met opbouwen. Als ik over deze groep schrijf, zijn er geen comments, geen tweets. Nobody cares. Mensen zeggen heel makkelijk dat bankiers allemaal hetzelfde zijn. Maar als je andere kanten van de sector laat zien, hoeven mensen dat weer niet te weten. Dat frustreert af en toe, want aan zoiets als projectfinanciering kun je zien hoe belang-rijk de sector is. Banken zijn op allerlei vlakken onmisbaar.”
Later zegt Luyendijk: “Ik ervaar hier het- zelfde als toen ik in het Midden-Oosten werkte. De structuren zijn veel erger dan mensen denken, maar de mensen zijn weer veel leuker. Werken bij een bank is veel erger dan we denken, maar de mensen die ik spreek zijn leuker en veel minder makkelijk in een hokje te duwen dan je zou verwachten.”
Zijn je bronnen daar zelf niet ook heel gefrustreerd over?
“Ja, want velen hebben echt beroepseer. Zij zijn in veel opzichten zo kwaad. Ze werken in een cruciaal onderdeel van de economie. Met de jaren is dat totaal verneukt door de klootzakken die er werken en de structuren die niet deugen. Maar de financiële sector is net als een elektriciteitsmaatschappij: op een of twee elementen na levert ze iets heel nuttigs op. Als je dat zegt, zeggen mensen snel: Luyendijk pleit de bankiers vrij. Maar volgens mij moeten we niet op ze schelden, maar moeten we ze knuffelen en troosten omdat ze zo’n slecht leven hebben. We moeten ze feliciteren met hun belangrijkheid en vervolgens vertellen dat we hun werk niet meer alleen aan hen overlaten. De sector is daar veel te belangrijk voor. Want ze kunnen het niet, dat blijkt.”
Kritiek vanuit de sector krijgt Luyendijk naar eigen zeggen nauwelijks.
“Ze hebben wel wat beters te doen. Een van de inzich- ten van de afgelopen anderhalf jaar is dat mensen in de financiële sector vooral met elkaar vechten. Iedereen buiten de sector is een soort decor, they don’t care.”
Kritiek was er afgelopen januari wel van Peter de Waard, journalist bij de Volkskrant. Die fileerde Luyendijk in januari naar aanleiding van zijn optreden in het tv-programma Tegenlicht. “Luyendijk overschat zoals zoveel journalisten de macht van de banken en onderschat die van de media,” schreef De Waard in een column. “Hij vond me kennelijk niet zo goed,” reageert Luyendijk. “Daar haal ik verder mijn schouders over op. De banken zijn het probleem, ik zie niet in hoe je dat kunt onderschatten.”
‘De politiek is onze enige hoop. Cynisme over politici speelt de akelige elementen in de financiële sector in de kaart.’
Wie heeft de oplossing?
“Banken gaan zichzelf niet opsplitsen. Als ze op eigen houtje onderdelen afstoten, worden die gekocht door andere grote banken, die zo nog groter worden. Het enige wat je zou kunnen doen, is mondiaal toezicht houden. Dat initiatief moet uit de politiek komen. Tegelijkertijd kan ik geen politicus noemen die een samenhangend verhaal heeft over wat er mis ging, wat er moet gebeuren, wat er gaat gebeuren en welke stappen ondernomen moeten worden. Geen enkele. Er zijn ook weinig journalisten die politici daarover aan de tand voelen.”
“Terwijl de politiek onze enige hoop is. Ik hoorde bij de mensen die onnadenkend cynisch waren over politici, maar ik besef nu hoe die houding de akelige elementen in de financiële sector in de kaart speelt. Graaiers hebben enorm veel baat bij mensen die zeggen dat alle politici hetzelfde zijn. Daarmee sla je politici die wél een langetermijnvisie hebben de macht uit handen.”
Hebben die cynici niet een beetje gelijk? Daadkracht in de politiek is ver te zoeken als het over de banken gaat.
“Ja, maar je moet kijken naar politici die wel een verhaal hebben en niet aan bod komen. Die niet alleen bezig zijn met het volgende relletje of wie nu weer het gezicht mag zijn van de stagnatie. Dat is een onverwacht bijeffect van dit project: ik ben echt gaan denken dat de politiek de enige macht is die burgers hebben om het op te nemen tegen het bedrijfsleven. Niet om dat kapot te maken en te knechten, maar als een noodzakelijke tegenmacht.”
Tijd om de Guardian-studio te verlaten en op weg te gaan naar de discussie- bijeenkomst die Luyendijk zal leiden. Het is spitsuur, hij wringt zich met zijn lange lijf de metro in. Die staat vol reizigers die net hun kantoren uit zijn gerold, de blik op oneindig. Terwijl hij in de krakende wagon rug aan rug met de Britse forenzen heen en weer wiegt, zegt hij: “Iedereen reist hier op deze manier. Het is niet zoals in New York, waar managers van banken per taxi reizen. De metro is het handigst en het snelst.”
Een half uur lang razen we onder het hart van Londen door. Of hij de bankiers kan herkennen, hier in die onpersoonlijk Tube waar niemand een woord zegt en stoïcijns voor zich uit staart? “Nou nee, maar grosso modo kun je wel een beeld schetsen. Een advocaat wil niet de indruk wekken dat hij te veel rekent, dus die is verzorgd maar niet te duur gekleed. De IT’ers en de quants, de wiskundige genieën, zien nooit klanten. Dus die lopen gewoon op gympen en zien er slordiger uit. Handelaren zien er vaak heel flashy uit. Die laten met hun geld zien dat ze succesvol zijn. Verzekeraars herken je aan hun drankgebruik tijdens de lunch. Die tak is nooit overgenomen door de Amerikanen, dus zij drinken nog flink tussen de middag. De mensen van de hedgefondsen lopen vaak in groepjes. Ze zien er altijd wel duur uit, maar zijn nooit in pak. Ze stralen uit dat het ze niet interesseert wat je van ze denkt.”
De lezing is in The Frontline Club, het clubhuis van oorlogscorrespondenten in Londen. Luyendijk is nog nooit in het statige pand op de South Bank geweest. Op zulke plekken eens binnen kijken is een prettige bijkomstigheid van de uitnodigingen om over bankiers te komen praten.
De wind fluit door kieren in de kozijnen en de houten stoeltjes zitten hard: de club is net niet helemaal comfortabel, wat eigenlijk wel past bij oorlogsverslaggevers. Net als in een sportclub staan er vitrines – alleen niet met prijzen, maar met souvenirs uit oorlogsgebieden. Een schoteltje met het hoofd van de Syrische leider Assad, een fanshirt van Osama bin Laden. Een poster van Pinochet hangt gebroederlijk naast een geweven kleedje met de beeltenis van Ayatollah Khomeini.
Er staan ook, heel Engels, twee keurig geschikte bossen droogbloemen, twee rakethulzen dienen als vaas. “Nu heb ik nog net iets meer spijt van mijn vroege afspraak,” zegt Luyendijk met een schuin oog op de bar met lonkende flessen. Verder in de ruimte: twee grote banken en gammele houten tafeltjes. De discussie die Luyendijk leidt, gaat over de film Secret City. De film, over de invloed van banken op de gemeente Londen, schurkt aan tegen het gedachtegoed van Occupy, een beweging die hier serieuzer wordt genomen dan in Neder- land. De zaal is afgeladen, het publiek discussieert gretig met elkaar en met regisseur Michael Chanan. Luyendijk hoeft weinig te doen: de Britten praten, zoals het Britten betaamt, niet door elkaar. En ze haken keurig in op wat er eerder is gezegd.
Als laatste staat een wat oudere man op. Hij staat ietwat gebogen, heeft een baard en zijn trui lijkt zelfgebreid: zo ongeveer de laatste die je bij een bank zou verwachten. “Ik werk in de City,” zegt hij. “De meeste mensen daar zijn niet corrupt, maar er zijn prikkels die corruptie veroorzaken. Het zijn geen slechte mensen, het zijn gigantische systeemfouten.” De zaal mompelt instemmend, en Luyendijk knikt. Deze man begrijpt het. Nu de politieke klasse nog./
JORIS LUYENDIJK Na zijn studie antropologie werkte Joris Luyendijk (1971) van 1998 tot 2003 als Midden- Oostencorrespondent vanuit Caïro, Beiroet en Jeruzalem. Hij deed dat voor onder meer de Volkskrant, NRC Handelsblad en Radio 1. Zijn boek Het zijn net mensen (2006), over de kloof tussen mediaberichtgeving en realiteit, wordt ook buiten Nederland goed verkocht. In 2006 presenteerde hij op tv het programma Zomergasten. “Ik deed gewoon wat ik normaal ook altijd deed, maar dan drie uur lang op televisie,” zegt hij daarover. In 2010 liep Luyendijk een maand rond in de Haagse sociëteit Nieuwspoort. Dat resulteerde in het boek Je hebt het niet van mij, maar… over de verwevenheid tussen media, voorlichters en politici onder de Haagse kaasstolp. Sinds 2011 woont hij in Londen, waar hij The Banking Blog schrijft voor de Britse krant The Guardian.
Beeld: Ilvy Njiokiktjien