In voormalig vernietigingskamp Sobibor doet archeoloog Ivar Schute sinds 2013 onderzoek. De opgravingen zijn bijna afgerond. Zes voorwerpen konden herleid worden naar personen.
Zevend en scheppend, advies gevend aan de Poolse graafploeg: inmiddels heeft Ivar Schute alles bij elkaar vier maanden doorgebracht op de plek waar tijdens de Tweede Wereldoorlog vernietigingskamp Sobibor stond. Hij vond er gouden tanden, sieraden, munten. Eindeloos veel glassplinters, vooral afkomstig van brillen. Bestek, kopjes, voorraadpotten ‘ spullen, afkomstig van Joden die dachten dat ze naar een kamp werden gebracht waar ze te werk zouden worden gesteld.
In vernietigingskamp Sobibor ligt de geschiedenis in de grond. Op het houten huis van de kampcommandant na is er bovengronds niets meer over van het kamp. Sobibor werd na de ontsnapping van 365 gevangenen in oktober 1943 met de grond gelijk gemaakt door de nazi’s. Met ijzingwekkende precisie werden de sporen uitgewist, de dwangarbeiders die het werk uitvoerden zijn vermoord. Het enige wat nog vertelt hoe het kamp er heeft uitgezien, zijn verkleuringen in het zand, een paar stenen fundamenten en (de resten van) spullen.Telkens als Schute terugkwam in Nederland was hij opgelucht dat hij zich weer met de gebruikelijke Romeinse scherven in de klei kon bezighouden. In Sobibor zijn kruipt onder je vel. Al is Schute inmiddels ervaren (hij deed eerder archeologisch onderzoek in doorgangskamp Westerbork, kamp Vught, Bergen-Belsen en in vernietigingskamp Treblinka in Polen), graven in Sobibor is loodzwaar. Met elke schep zand in de zeef komen de voorwerpen die ruim zeventig jaar verborgen bleven ineens weer aan de oppervlakte. Soms direct in zijn gruwelijkheid, doordat bijvoorbeeld een stuk van een kunstgebit in de zeef blijft hangen. Soms subtiel: een elegant oorbelletje, of een ringetje met een naam erin. Zo persoonlijk en daarmee net zo confronterend. Van wie de spullen ooit waren, is in de meeste gevallen niet meer te achterhalen. Nog steeds zijn het de transportlijsten vanuit Westerbork die de meeste duidelijkheid geven over het lot van de mensen die in Sobibor stierven. Anders dan de meeste andere kampen was Sobibor enkel een moordfabriek; alleen voor de dwangarbeiders die in het kamp werkten, waren er barakken. Ook zij werden met regelmaat omgebracht en weer vervangen door een nieuwe ploeg. De mensen die naar Sobibor werden gebracht, kregen niet eens een nummer zoals in Auschwitz. In Sobibor werden ze zo snel mogelijk de treinen uitgejaagd. Bij de verschillende posten langs de Himmelfahrtstrasse, zoals de nazi’s de menselijke lopende band richting gaskamers aanduidden, moesten zij hun kostbaarheden afgeven, zich uitkleden, hun haar werd afgeknipt. Daarna werden zij direct vergast. Voor hen die op de Westerborkse transportlijsten stonden, wordt als sterfdatum dan ook de dag dat zij in Sobibor aankwamen aangehouden.Zo massaal en zo anoniem; het is een van de aspecten die Sobibor nog altijd een afschuwelijke plek maken. Alsof de geschatte 250.000 doden er nooit geweest zijn. Verdwenen in de ovens, niets meer van over. Tot de archeologen zes tastbare bewijzen vonden die te herleiden zijn tot individuen.
Symbool van de gruwelen
Het eerste naamplaatje dat uit het zand kwam, was van de Amsterdamse Lea Judith de la Penha, een meisje van zes jaar oud. Op 6 juli 1943 werd zij samen met haar ouders op transport gesteld vanuit Westerbork. Vermoedelijk verloor zij het in de chaos op het perron op 9 juli 1943, de dag van aankomst in Sobibor; een van de Poolse gravers vond het metalen plaatje vlakbij de sporen. Diezelfde dag stierf zij samen met haar beide ouders in de gaskamers.Na de vondst doken via het Joods Historisch Museum twee foto’s op van het meisje, gemaakt vlak voor de oorlog. Een bol kleutertje op de schoot van haar lachende vader, op visite bij vrienden rond de Kerst. De foto’s van Lea Judith de la Penha en haar naamplaatje, tevoorschijn gekomen uit de bodem van een van de afgronden in de geschiedenis, gingen de hele wereld over als het symbool van de gruwelen van Sobibor.Niet snel daarna volgde het plaatje van David ‘Deddy’ Zak, acht jaar oud. In zwierige letters staan zijn naam, geboortedatum en adres op het plaatje: Uiterwaardenstraat in de Rivierenbuurt in Amsterdam. Door zijn ouders laten maken, voor het geval hij de weg zou kwijtraken? Naar alle waarschijnlijkheid had hij het plaatje nog om toen hij werd gecremeerd; het metaal is aangetast door vuur.
Een ander einde
Anders dan bij de eerste twee was het bij de latere vondsten veel moeilijker om nog familieleden van de eigenaren terug te vinden. In één geval lukte het helemaal niet. Van de twaalfjarige Annie Kapper, van wie ook een naamplaatje werd gevonden, bleken voor zover bekend geen verwanten meer in leven. Twee andere vondsten waren in de eerste plaats al een puzzel om te ontcijferen. Het naamplaatje van Eliazer Content lag begraven in een dichtgegooide waterput. Anders dan bij de vier kinderen ging het hier om een militair naamplaatje en was het dubbelgevouwen. Hoe voorzichtig Schute het ook probeerde, het plaatje gaf niet meer mee. Hij en zijn Poolse collega Wojciech Mazurek moesten de twee helften losbreken om te kunnen zien wat de inscriptie was. Aan de hand van het militaire nummer dat erop stond, kon het via het Veteraneninstituut gekoppeld worden aan de naam Eliazer Content, 24 jaar oud op het moment van zijn dood. Voor de oorlog diende hij in het Nederlandse leger, tot het leger in mei 1940 ontbonden werd. De vindplaats van het plaatje werpt ook een ander licht op hoe zijn laatste dagen of weken eruit hebben gezien. Tot nu toe werd aangenomen dat Eliazer Content op 2 juli 1943, de dag van aankomst in Sobibor, is gestorven. Maar dat klopt waarschijnlijk niet. Zijn naamplaatje werd gevonden in het kwartier waar de barakken van de dwangarbeiders hebben gestaan die werkten in het kamp. ‘Waarschijnlijk heeft hij een tijd als dwangarbeider gewerkt voor ook hij naar de gaskamers ging. Dat geeft een ander licht op zijn sterfdatum. Was hij niet geselecteerd om te werken in het kamp, dan kan hij daar niet geweest zijn. Sterke mannen werden uitgekozen om een tijdje te werken tot ook zij vergast werden.’ Met hulp van een Nederlandse genealoog die in Israël woont, bracht Schute de familie Content in kaart. Uiteindelijk vond hij een deel van de familie dat in Indonesië woonde tijdens de oorlog. Maar Yvonne Content, inmiddels ook in de tachtig en ver van Facebook en Google, was lang onvindbaar. Een Amsterdamse kunstenaar, ook Content geheten maar óf geen familie, óf heel verre familie, vroeg Schute zijn zoektocht uit te zetten binnen zijn familie. Toen een van die familieleden, die als vrijwilliger werkte bij het Joods Historisch Museum, de naam Yvonne Content op de deelnemerslijst voor een lezing over Joden in Indonesië zag staan, sloeg hij daarop aan. Het contact was gelegd. Yvonne Content zat als jong meisje in vijf Jappenkampen, maar overleefde de oorlog. Schute: ‘Toen ik haar sprak, heeft zij het hele verhaal van haar familie te horen gekregen. Er werd vroeger niet over gesproken. Haar neven en nichten kende zij helemaal niet. Het bestaan van haar neef Eliazer Content heeft ze van mij moeten horen. Het was nogal een verrassing.’ Afgelopen herfst reisde zij zelf af naar Sobibor en kon daar het plaatje in het echt bekijken.
David Juda (10)
Het laatste naamplaatje dat gevonden werd, behoorde aan David Juda van der Velde, een Joods jongetje van tien uit de Amsterdamse Transvaalbuurt. Met de initialen die erop staan en een straatnaam kon Schute aan de hand van de administratie van Westerbork ontcijferen dat het hier om de tienjarige David Juda moest gaan. Het plaatje werd gevonden op de plek van de barak van het Sonderkommando, de Joodse dwangarbeiders die moesten helpen bij het vernietigingsproces. Schute: ‘Dat is heel speciaal. Waarschijnlijk heeft een van de Joodse dwangarbeiders het opgeraapt en bij zich gehouden, al blijft dat natuurlijk gissen.’ Ook hier was de zoektocht naar overgebleven familieleden een ingewikkelde opgave die ruim een jaar duurde. De stamboom had Schute via internet opgezocht. Na contact met het Joods Historisch Museum bleek een neef, ook Juda geheten, de oorlog overleefd te hebben. Hij was een goede bokser en overleefde Auschwitz door het extra brood dat hij kreeg voor de bokswedstrijden. Na de bevrijding trouwde hij een Engelse en emigreerde naar het Verenigd Koninkrijk. Tien jaar geleden overleed hij, maar zijn weduwe, Sybil van der Velde, leeft nog.Via het netwerk van het Joods Historisch Museum en via de Nederlandse ambassade werd zij op de hoogte gebracht van het bestaan van haar aangetrouwde neef. ‘Ik wilde het weten, maar ik wilde het ook niet weten,’ zegt de 86-jarige Sybil van der Velde. Haar man is zijn leven lang bezig geweest met zijn verdwenen familie. ‘Met 63 mensen waren ze. Alleen hij en een oom en tante overleefden de oorlog. Had hij nog geleefd, dan had hij ook dit aangegrepen om nog een stukje familiegeschiedenis te ontrafelen.’ Toen hij nog leefde, schreven zij samen de namen van de omgekomen Van der Veldes in bij Yad Vashem. Alles om hun bestaan maar een tastbare plek te geven. ‘Maar echt veel zijn we nooit te weten gekomen.’ Sybil van der Velde heeft nog een oud familieportret van de familie van haar man, gemaakt voor de oorlog, maar ze kent vrijwel niemand van de foto. En nu is daar het plaatje van een onbekende neef.
Geen prioriteit bij de overheid
Sybil en haar dochter Joan van der Velde twijfelen of ze zullen afreizen naar Sobibor. Daar worden de naamplaatjes bewaard in de opslag van de Poolse archeoloog Wojciech Mazurek. Later is het de bedoeling dat de naamplaatjes in het nieuw te bouwen museum komen. Die bouw was ook de aanleiding om het archeologisch onderzoek te starten. Nu staan er slechts twee monumenten uit de jaren zestig in de desolate bossen: een ‘asheuvel’, in feite een afzichtelijk rond ding van beton, en een treurig beeld gebouwd tijdens de bezetting van de Sovjets. In 2003 kwam daar een laan bij, waar nabestaanden met een steen hun omgebrachte familieleden kunnen herdenken. Een informatiecentrum ontbreekt nadat het oude werd afgebroken. Het huis van de kampcommandant is er ook nog, maar daarin woont tot op de dag van vandaag nog een Pools gezin. Met steun van Nederland wordt nu geprobeerd om het museum van de grond te krijgen, maar tot nu toe verloopt de samenwerking met de Polen stroef en gaat het project langzaam. Eigenlijk had het herinneringscentrum er vorig jaar al moeten staan, maar de vondst van onder meer de fundamenten van de gaskamers maakte dat er een ander ontwerp moet komen, wat weer vertraging oplevert. Bovendien heeft de plek aan de grens met Wit-Rusland en Oekraïne geen prioriteit bij de overheid in Warschau. De regio is arm en het herinneren van de duisterste kanten van het nazisme, maar ook van de Poolse geschiedenis, ligt ook nu nog zeer gevoelig.
Een half plaatje
In Nederland is dat anders. De interesse in de details van de Holocaust neemt sinds de jaren negentig nog steeds toe, zowel bij wetenschappers als bij mensen die familie hebben verloren in de kampen. ‘In de onderzoeken valt op dat er gezocht wordt naar individuen en naar details,’ zegt Annemiek Gringold, conservator bij het Joods Cultureel Kwartier. Sinds 2005 heeft het Joods Cultureel Kwartier een digitaal monument. Daarin zijn van de ruim honderdduizend Nederlandse Joden die vermoord zijn de namen, de geboorteplaats en -datum en de sterfplaats en -datum opgenomen. Schute koppelde zijn vondsten aan de informatie uit dat monument. Gringold: ‘De spullen die Ivar Schute uit de modder haalde, vormen de sleutel om op andere fora hun leven weer in te vullen. Het zijn mensen geweest met een naam, afkomstig uit Almelo, Amsterdam of Urk. Met hun dagelijkse sores van kinderen naar school brengen, met banen en een huis, die gewoon ook naar de bakker gingen.’ De naamplaatjes ziet Gringold als een brug tussen hun dood en hun leven. ‘Het maakt het erg tastbaar. Het emotioneert omdat het die pijnlijke plek zo dichtbij laat komen. Het is het laatste fysieke ding wat ze hebben aangeraakt in hun leven. En het komt zo dichtbij omdat het identiteit geeft aan de mensen die je herdenkt. Sobibor was een vernietigingsfabriek waar in grote anonimiteit mensen werden omgebracht. Van een enkeling krijgen we nu een stukje van hun leven terug. Je herdenkt op deze manier niet de doden alleen omdat ze dood zijn, maar vooral omdat ze hebben geleefd.’
Volgens Schute liggen er meer plaatjes. ‘Dat is eigenlijk wel zeker. Maar wij graven alleen waar gebouwd gaat worden. Daar zijn we nu bijna mee klaar, dus de kans dat we nog iets vinden, wordt steeds kleiner.’ Schute heeft nog een half plaatje waarvan hij de eigenaar niet kan vinden, al is hij een heel eind met zijn zoektocht. ‘De Griek’ noemt Schute hem. Al is helemaal niet zeker of het om een Griek gaat. Het plaatje werd gevonden in de buurt van de gaskamers. Eenmaal terug in Nederland zocht Schute op internetfora, aanvankelijk alleen op vorm. Het bleek na wat speuren te gaan om een naamplaatje dat de Duitsers gebruikten voor krijgsgevangenen. Het nummer in de rechterbovenhoek geeft het kamp aan: 122, herleidbaar naar het krijgsgevangenenkamp Camp de Royallieu, nabij Parijs.De letters ZI op het plaatje blijken voor Zivil Interniert te staan: een burgergevangene, die waarschijnlijk is opgepakt tijdens een razzia in Marseille. De conservator van het kamp speculeerde dat het een Griekse Jood uit Thessaloniki geweest zou kunnen zijn, die al eerder vanuit Griekenland naar Frankrijk was gevlucht. Maar de andere nummers die nog leesbaar zijn op het plaatje, zijn nietszeggend, omdat er geen administratie werd bijgehouden van de nummers gekoppeld aan de gevangenen in Royallieu. Wel is bekend dat er drie transporten uit Royallieu via Drancy, het Franse Westerbork, naar Sobibor zijn gegaan. Ivar Schute was zich aanvankelijk niet zo bewust van de impact van zijn werk. Tot hij vorig najaar een lezing op uitnodiging van Stichting Sobibor over de vondsten die gekoppeld konden worden aan personen. ‘Na afloop van de lezing kwamen mensen uit het publiek en masse naar me toe met de vraag of ik ook iets van hun familie had gevonden.’ Voor Schute is het een motivatie om door te gaan met zijn werk. ‘Er zijn daar 35.000 Nederlandse mensen vermoord en zes hebben een naam. Ik realiseerde me toen pas goed hoe belangrijk het is voor nabestaanden dat je toch iets vindt. Het is het laatste tastbare bewijs van iemand van wie verder elk spoor is uitgewist. Het is een signaal naar de mensheid, want je zegt ermee: kijk, dit is gebeurd.’
Het bord
Naast de vijf metalen naamplaatjes werd ook een bord gevonden. Op de achterkant zat een stuk pleister met daarop nog vaag de contouren van handgeschreven letters. Na veel inzoomen op de foto van de naam, bleek het hier om het bord van de 59-jarige Sara Mock-Hakker te gaan, een Joodse vrouw uit Den Haag. Zij kwam samen met haar man Maurits Mock in Sobibor aan en werd waarschijnlijk dezelfde dag nog vermoord. Haar bord werd ruim zeventig jaar later in het struikgewas gevonden, net buiten de barak van het Sonderkommando. Hoe het bord daar bovengronds terecht is gekomen, blijft een raadsel. Wellicht is het gevonden door schatgravers en vervolgens weggegooid. Nog decennia na de oorlog was het doodstille en onbewaakte Sobibor het terrein van goudzoekers; overal in het kamp zijn hun sporen nog zichtbaar in de vorm van kuilen in de bosgrond.